Wist je dat één simpele Feng Shui-regel — nog vóór de grachtenpandjes en de Ikea-kastjes — het leven van onze voorouders totaal anders maakte? Toeval of niet, maar op de burendag vorige maand vertelde mijn overbuurman een bizar verhaal over hoe zijn oma in de jaren vijftig haar woonkamer indeelde… Later ontdekte ik: dat heeft verrassend veel te maken met principes uit de duizend jaar oude Chinese kunst van harmonie in huis. Je gelooft het misschien niet, maar deze regel past net zo goed bij je rijtjeswoning in Utrecht als bij een landelijke boerderij in Drenthe.
Waar alles begint: de deur en je zicht op geluk
Vraag vijf verschillende mensen hoe ze hun huis indelen en je hoort vijf totaal verschillende filosofieën. Sommigen zetten alles strak tegen de muur — anderen laten overal een beetje ruimte vrij. Toch is er één gouden Feng Shui-regel die al eeuwenlang rondzoemt, en dat is deze: zorg dat je voordeur direct toegang geeft tot vrij zicht (en looproutes) het huis in, zonder blokkades. Klinkt als praktisch advies van oma, maar het zit dieper.
Volgens het Feng Shui-principe moet chi, oftewel levensenergie, ongehinderd kunnen stromen vanaf de voordeur door je huis. Mijn collega vertelde laatst dat ze altijd struikelt over schoenen en tassen in haar gang — niet gek dat het ’s ochtends vaak chaos is bij haar thuis.
Waarom zaten onze voorouders hier zó bovenop?
Het klinkt misschien als spirituele onzin, maar architecten uit de Gouden Eeuw, van Haarlem tot Maastricht, gaven dit stiekem altijd al aandacht. Hun logica was praktisch: geen plompe kast direct achter de deur, zichtlijnen zo helder mogelijk, ramen niet blokkeren. Dat blijkt trouwens niet alleen fijn voor je humeur, maar volgens Feng Shui kan een ‘open entree’ letterlijk kansen en geluk aantrekken — daar geloof je toch wel een beetje in?
M’n moeder — doorgewinterd in Zuiderzee-nostalgie — vertelde me eens dat háár moeder altijd zei: “Zorg dat je eerste blik naar buiten vrij is, dan komt er elke dag iets goeds je huis in.” Of dat daadwerkelijk werkt? Geen idee, maar het voelt minder benauwd, en dat is ook wat waard.
Hoe pas je het zelf simpel toe?
- Leg tassen, schoenen en fietsen nooit direct achter de voordeur. Echt, zelfs als het praktisch lijkt, verstoort het de (letterlijke en figuurlijke) doorstroom.
- Gebruik lichte kleuren en spiegels om licht en ruimte te maximaliseren — mijn eigen gang heeft maandenlang donker aangevoeld tot ik een spiegel van HEMA ophing. Scheelde meteen qua sfeer.
- Hou het pad naar de woonkamer vrij. Geen plantenjungle, geen dozen — gewoon ruimte.
Overigens — discussies hierover gaan in ons vrienden-chatgroepje soms los. “Waarom mag ik geen kapstok naast de voordeur?” vroeg iemand laatst. Tja, het mag wel, maar liever zo dat je niet elke dag je nek breekt om binnen te komen… Uiteindelijk draait alles om balans. Misschien helpt Feng Shui, misschien is het gewoon gezond verstand.
Een eeuwenoud idee, nog altijd actueel
Het mooiste vind ik aan deze regel dat hij tijdloos is — geen dure accessoires, geen wondermiddelen. Gewoon ruimte, licht en focus op wat binnenkomt. Op de bouwmarkt gisteren vertelde de kassier dat hij thuis altijd alles eerst “eventjes open laat staan” voordat hij het echt een plekje geeft. Misschien had hij er onbewust ook aanleg voor…
Kortom: die oude Feng Shui-wijsheid is minder zweverig dan je denkt. Gewoon je entree vrijhouden, misschien wat spiegels en planten strategisch neergezet, en wie weet voel je morgen al verschil. Of niet — kan ook zomaar. Hoe doen jullie dit eigenlijk? Laat gerust een reactie achter — benieuwd of het in Rotterdam anders gaat dan in Groningen…